Quarantaine-slapeloosheid, zes weken later

Het is na twaalven en we praten over de dood. Mijn vader heeft een goede fles whisky gekocht, voor de gelegenheid dat er geen speciale gelegenheden meer zijn. “Heerlijke whisky,” zeg ik. “Oei,” zegt mijn vader. En: “Ben jij eigenlijk bang voor de dood?” “Elke dag. En ik ben nog banger dat ik er elke dag nóg banger voor ga worden, tot aan mijn dood.” “Nee, zo werkt het niet, gelukkig,” zegt mijn vader.

Het is na twaalven en we praten over de dood. Over Hans, de jongste broer van oma, die als kind ineens ontroostbaar was en zei: “Ik wíl niet de jongste zijn. Straks, als de rest dood is, blijf ik helemaal alleen achter!” En over Gerard Reve, die zei: “Tot je veertigste leef je van je geboorte af, na je veertigste naar je dood toe.” Ook in de dood zoeken we naar regels, naar houvast.

Houvast. Houd vast. ‘Houd vol!’ Het zijn rare tijden.

“Nog een bodempje whisky?” “Een heel klein bodempje dan.”

Als ik de volgende ochtend opsta, lees ik dat aan de andere kant van de oceaan die nacht een kind is geboren, mijn goede vriendin houdt hem stevig vast, hij slaapt tevreden in haar armen. Laten we het vanavond over het leven hebben.

Leave a comment